Speler(keeper) |
Kunnen
(nauwkeurigheid van uitvoering geeft kwaliteit aan)
|
Weten
(snelheid van handelen geeft kwaliteit aan)
|
O-8 |
met het goede been rechtvooruit dribbelen en de bal afstoppen |
een aantal spelregels mbt ingooi, corner, keeperbal, doelpunt middenuit |
|
met het goede been een pass over 20m geven |
verschil aanval en verdedigen |
|
met het goede been vanaf 10m op doel schieten |
|
|
|
|
O-9 |
met beide benen dribbelen |
hoe je moet ingooien |
|
met het goede been kappen en draaien |
opbouw: wanneer de keeper uitneemt moet het team verspreiden waar de bal kan komen |
|
vanuit een dribbel een pass geven en op doel schieten |
opbouw: dichtbij je eigen doel niet pingelen maar overpassen, andere vrijlopen |
|
een pass over 20m aannemen |
aanval: als je de bal hebt naar het doel van de tegenstander dribbelen/rennen |
|
een tegenstander aan de bal voor de voeten blijven lopen, poging om bal af te pakken |
aanval: mag pingelen, staat medespeler vrij (om te scoren) beter om te passen (voorzet) |
|
|
verdedigen: wanneer tegenstander de bal heeft proberen de bal af te afpakken |
|
|
verdedigen: speler met bal voor de voeten lopen, andere (gevaarlijke) spelers dekken |
|
|
|
O-10 |
met het goede been met weerstand kunnen dribbelen, kappen, draaien, afstoppen |
overspelen - vrijlopen/positie kiezen |
|
met het slechte been kunnen dribbelen, kappen, draaien, afstoppen |
opstelling (formatie), posities (verdediger, middenvelder, aanvaller) |
|
met beide benen een pass over 20m geven |
opbouw: via de zijkant, niet door het midden, dmv positiespel |
|
met beide benen vanuit een dribbel vanaf 15m op doel schieten |
aanval: tegenstander uitspelen, zelf of door over te spelen (één tweetje) om te scoren |
|
met beide benen combinatie van een kapbeweging daarna schieten |
verdedigen: weg naar het doelafschermen, wie welke speler moet dekken |
|
met het goede been een tegenstander passeren |
omschakelen: bij uitnemen van (beide)keepers opstellen volgens opstelling |
|
met beide benen div. passeerbewegingen maken |
tijdens spel altijd mee blijven denken en doen, niet alleen verdedigen of aanvallen |
|
|
|
O-11 |
met beide benen met weerstand kunnen dribbelen, kappen, draaien, afstoppen |
overspelen - vrijlopen/positie kiezen in samenwerking met andere spelers |
|
met beide benen een tegenstander passeren |
opbouw: keuze voor opbouw, aanbieden of lange bal, aansluiten |
|
gericht met de wreef een pass of schot of doel geven |
aanval: overtal kunnen uitspelen (3 tegen 2) |
|
onder weerstand een bal aannemen en kaatsen |
verdedigen: samenwerken om de bal af te pakken |
|
een tegenstander aan de bal afstoppen, balveroveren |
omschakelen: bij balverlies of balveroveren posities innemen tov van de bal |
|
koppen van de bal (vanuit aangooien) |
tijdens spel altijd mee blijven denken en doen, onderlinge afstanden in de gaten houden |
|
|
|
O-12 |
techniek functioneel gaan gebruiken: |
11 tegen 11 en bijbehorende regels (buitenspel) |
|
aannemen opendraaien, korte pass binnenkant voet, lange bal/schot op doel wreef |
formatie, 1:4:3:3 of anders |
|
inspelen op goede been, in de loop |
balbezit/positiespel kunnen spelen met een overtal |
|
vooractie bij het aanbieden, doorlopen tot ontvangst van de bal(niet wachten op de bal) |
opbouw: afhankelijk van vastzetten door tegenstander keuze maken, reageren 2e bal |
|
kaatsen van de bal met beide benen |
aanval: aanval over de zijkant, evt. voorzet |
|
medespelers coachen (in de rug, kaatsen, opendraaien) |
verdedigen: tegenstander vast zetten bij opbouw |
|
|
|
|
koppen vanuit voorzet, uittrap |
omschakelen: positie innemen tav balbezit/balverlies (groot/klein) |
|
|
|
O-13 |
per linie, per positie specifieke kwaliteiten ontwikkelen |
taken per positie |
|
achterhoede: tegenstander kort dekken of ruimte dekken, wel of niet happen |
samenwerking met de verschillende linies, as en vlanken |
|
middenveld: gevoel krijgen met het spelen met de rug naar het spel, kaatsen of opendraaien |
balbezit/positiespel kunnen spelen met als doel een kans creëren |
|
aanval: acties maken met rendement (voorzet, steekpass, doelpunt) |
opbouw: door breedte spel , diepte spel creëren |
|
leren omgaan met de kwaliteiten van de tegenstander |
aanval: weten wanneer breedmaken, in de bal komen of diep gaan |
|
|
verdedigen: samenwerking om bal te veroveren, rugdekking geven |
|
|
omschakelen: drukzetten, counter spelen |